Page 24 - Kijk op zijn omgeving
P. 24

Pagina 22

De landbouw was op dat ogenblik hoofdzakelijk ingesteld op dierlijke produkten als boter,
melk, kaas, vlees en eieren. Daarvoor was grasland, maar ook akkerland in gebruik. Maar nu
werd het noodzakelijk dat er zoveel mogelijk bouwland voor produktie van voedsel
beschikbaar kwam en daarom moest grasland tot akkerland worden gescheurd. De regering
schreef het scheuren van bepaalde oppervlakten weideland voor. De veestapel werd reeds
bedreigd door de belemmering van aanvoer van veevoer en kunstmest, zodat het onmogelijk
was deze in z'n geheel aan te houden. Kippen, varkens en ook runderen werden geslacht.
In 1918 vorderde de regering zelfs slachtvee. Er kwam gebrek aan kunstmeststoffen.
!917 was een slecht hooi jaar. En juist toen werden er door de overheid flinke hoeveelheden
hooi gevorderd.
Toen kwamen de moeilijke dertiger jaren.
De werkloosheid werd groot en trof ook de landarbeiders. Velen van hen hadden zich dank zij
de Landarbeiderswet een stukje land en een woning verworven. Ze hadden er hard voor
moeten werken: lange dagen bij de boer en in de uren die er buiten de nachtrust overschoten
op het eigen stukje land, dat in ieder geval iets extra's opleverde. Vrouwen en kinderen werden
bij het werk niet gespaard. Bevoorrecht was de landarbeider die voor de oude dag een woning
met tuintje kon oversparen. Maar werkloosheid betekende het einde van de illusies. De
aflossingen van de schuld waren niet meer op te brengen; voor het gezin zou er niets meer
overblijven. In veel gevallen moest een deel van het gespaarde zijn opgebruikt eer de werkloze
landarbeider steun kon krijgen. Het was een maatregel, die tot ontevredenheid en bitterheid
leidde. Arbeiders werden bij tien duizenden ontslagen. In 1933 waren er 280.000
geregistreerde werklozen, waarvan slechts 135.000 een uitkering kregen, die jonger waren dan
21 jaar , en ouder dan 60 jaar waren uitgesloten van een uitkering. Niet eigen verdiensten,
maar ook die van de kinderen werden nagegaan, tweederde van hun inkomen werd op de
uitkering gekort. Eenjaar later, in 1934 waren er 414.000 geregistreerde werklozen op een
inwonertal van 8 miljoen. Bitter was de gang ieder dag als werkloze naar het stempellokaal,
iedere dag moest je daar verschijnen. De liberale sympathieen hadden steeds de overhand.
De economie moest zich zelfweer herstellen was de gedachte. De overheid moest er zich zo
weinig mogelijk mee bemoeien was de gedachte Het was geen wonder dat de ideeén van
Domela Nieuwenhuis en Troelstra door veel arbeiders en kleine boeren werd overgenomen. .
Op werkverschaffingsobjekten werden gehuwde werklozen geplaatst.
Tienduizenden werden tewerkgesteld bij ontginningen, de vennoot , Bremen, en het laatste deel
van het mandevelt zijn toen ook ontgonnen.
 Domela van Nieuwenhuis en anderen propageerden tegen het cabinet Colijn in opstand te
komen. Er waren ook anderen. De buurt had het aanvankelijk niet begrepen, maar Jaring van
de Wielen had niet stil gezeten. Hij had kennis genomen van het volks
hogeschoolwerk in Denemarken, en het leek hem goed om ook hier met dit belangrijke werk
te beginnen. Hij had dit met zijn neef Henk van der Wielen, die juist afgestudeerd was, en nog
enkele anderen, besproken. De bedoeling van dit werk was om in groeps verband problemen te
bespreken, en daar naast ook practisch te werken, om na een kort oflanger verblijf verfrist en
met nieuwe moed en met nieuwe ideeën de maatschappij weer in te gaan.
Voor zo'n Volkshogeschool stelde hij "Allardsoog" en de daarbij behorende grond
beschikbaar.
In 1932 werd een opgericht en toen kon de Volkshogeschool van start gaan met een
boerenzoonscursus, enkele studentengroepen en drie kampen voor jeugdige werklozen.
En het werk voor de buurt werd ook voortgezet. In de winterperiode werden er buurtavonden
gehouden in het oude huis met de gevelsteen. De schuurruimte was door de cursisten
omgebouwd tot groepslokaal.
Jaring van der Wielen leidde deze bijeenkomsten, en de mensen gingen er graag naar toe.
   19   20   21   22   23   24   25   26   27   28   29