![]() |
|
![]() ![]() |
Klompen
Dhr. Vonk begint zijn verhaal met het feit dat Haulerwijk vroeger geen straat namen kende. Men heeft ooit wel eens een poging gedaan. Ook de nummering van de huizen was toen heel anders. Dhr. Vonk zijn geboortehuis stond op de plaats waar nu de Oosterwoldseweg ligt, tussen kapper Steenhuis en Meester Guichelaar. (Dit was de hoofdmeester van de openbareschool. Red) Het huis van Dhr. Vonk had nr. 115 en meester Guichelaar had nr. 1. De nummering liep dus de vaart rond en eindigde bij Fam. Vonk. Later werden de straten genoemd naar diegene die op de hoek van de straat woonde, b.v. naast Fam. Deddens was een wijkje dat heette het Ten Hoorswijkje. En de Smidslaan is zo genoemd omdat er een smid op de hoek woonde, te weten Jan Dermois. Deze had als bijnaam Jan Kak. De straat heette derhalve ook wel de fam. Jan Kaksteeg. Er was vroeger in Haulerwijk weinig verschil in stand. Je had wel eens een rijke boer, maar dat merkte je nergens aan. Iedereen kwam op klompen naar school. Vonk kan zich nog herinneren dat zijn vader in de Weperpolder een populierenboom kocht, deze werd naar Johannes v.d. Ley gesleept. De klompen waren toendertijd op de bon. Als je dan een gezin met kinderen had, kwam je niet uit met je klompenbonnen. Johannes v.d. Ley maakte dan klompen uit die populierenboom. Zo ging het ook bij de bakker. Heel veel mensen brachten hier tarwe naar toe. In ruil hiervoor kregen ze brood. Dit was beter te eten dan het grauwe witte "regeringsbrood". Dit wilde geen mens eten. Echt honger heeft men in Haulerwijk nooit gehad tijdens de oorlog. Dhr.Vonk zijn vader liet eens wel clandestien een varken slachten. Dit gebeurde dan door Peye van de Velde van de Steenpoel. Dhr. Vonk weet zich te herinneren dat als hij 's morgens bij het varken ging kijken, dat zijn vader dan zei: "Verrek, het varken is alweer gekrompen" Dan stond er ineens een gezond klein biggetje in het hok, terwijl er de dag ervoor nog een dik varken stond. Op school heeft men nauwelijks iets gemerkt van de oorlog, vooral de eerste jaren niet. De Duitsers waren in het land en er kwam wel eens een auto met Duitsers door het dorp. Verder merkte je er nauwelijks iets van. Echt luchtalarm is er ook haast niet geweest. Tot het laatste jaar ging alles gewoon door. Meester Blom moest toen opeens onderduiken. Je wist niet waar hij was, zelfs zijn eigen zoon wist dit niet. Je hoorde wel eens wat, maar je vroeg er verder niet naar. Op de een of andere manier voelde je aan wat je wel en niet kon vragen. Dhr. Vonk was eens bij de familie Pomper om te spelen en ineens zag hij dat ze een nieuw zusje hadden. Een meisje met donkere krullen. Hij vroeg: "Hoeft zij niet naar school?" De moeder antwoordde dat ze ziek was en niet naar school hoefde. Wat bleek nu, het was een joods meisje, een onderduikster. Het bijzondere was volgens Dhr. Vonk dat je nooit tegen iemand zei dat je het meisje had gezien. Je voelde aan dat er iets niet klopte. De laatste oorlogswinter was er geen brandstof, de school was toen dicht. Je ging dan 2x in de week naar de consistoriekamer van de Nederlands Hervormde Kerk waar je huiswerk kreeg. Je liet dan je werk nakijken. Je kreeg nieuw werk mee en je werd weer naar huis gestuurd. Je kreeg alleen les in de belangrijkste vakken, dus rekenen en taal. Vaderlandse geschiedenis was iets minder belangrijk. Dhr. Vonk is dan ook gekomen tot 1700. Door de sluiting van de school is hij daar blijven steken. Dhr. Vonk weet het nog exact van de lagere school, hij had les van meester Voortman: In 1533 werd Willem van Oranje geboren als zoon van Willem de Rijke en Juliana van Stolberg, zo moest je dat toen leren. Je leerde dingen waar je niets van begreep, maar het werd er gewoon ingehamerd. Rijtjes leren; Groningen, Hoogezand, Sappemeer, Zuidbroek, Wildevank en zo nog vele andere. Er werd weinig uitleg gegeven over hetgeen je nu geleerd had, je moest het weten en er werden verder geen vragen over gesteld. Je kreeg dan bijvoorbeeld uitleg over wat de Hemel was. Je moest je dit voorstellen als een grote gouden troon waar God op zat. Daar mochten de kinderen op hun knieën om heen zitten. Dat duurde eeuwig, want de hemel was eeuwig. Het leek Dhr. Vonk toen verschrikkelijk, hij vond n.l. de middag op school al zo lang. Hij dacht; "daar moet ik beslist niet heen, want daar komt geen einde aan". Verder werd dit niet uitgelegd, zo moest je je dat voorstellen en verder geen gezeur en geen praatjes. De Hel werd uitgelegd als vuur. Je hoefde ook niet verder te vragen, je kreeg toch geen antwoord. In de oorlog zijn hier Limburgers geweest (z.g. évacuées) Wij werden hier over voor gelicht door de dominee, die ons op school kwam vertellen hoe we met hen om moesten gaan, want het waren katholieken. Men had hier nog nooit een katholiek gezien. Er werd verteld dat het mensen waren die carnaval vierden, ze droegen feestmutsen en ze hadden afgodsbeelden. Ze leefden er eigenlijk maar een beetje op los. Er werd aangeraden om ze apart te laten eten, want ze sloegen ook nog een kruis. Ze waren eigenlijk heidens. Zo werd dit dus op school verteld. Toen ze hier aankwamen op boerenkarren zaten ze onder de luizen en de schurft. Als kind zag je van alles, maar geen feestmutsjes. Eigenlijk was je hierover teleurgesteld. Het was pure honger en armoede wat er toen naar Haulerwijk kwam. Achter af denk je, wat moeten deze mensen zich hier ongelukkig hebben gevoeld. Ze waren nog nooit buiten hun dorp c.q. gemeenschap geweest, 300 Kilometer ver weg van huis in het hoge noorden. Ze kwamen hier in het laatst van de hongerwinter. Haulerwijk kende toen zelf nog geen katholieken, men wist dus eigenlijk niet beter. Op school werd heel weinig gesproken over de oorlog. Dit was te gevaarlijk omdat kinderen van N.S.B.ers gewoon in de klas zaten. Een onderwijzer moest altijd uitkijken wat hij zei. Thuis werd er natuurlijk over gesproken. Dhr. Vonk zat in de klas met een zoon van de commandant van de landwacht. Hij kwam ook wel bij die mensen thuis, ze waren heel aardig. Een beeld wat Dhr. Vonk altijd is bijgebleven, is dat op de dag van de bevrijding de vader van die jongen in het centrum van het dorp op een boerenwagen het Wilhelmus moest zingen. Dhr. Vonk vond dit verschrikkelijk, hij vond het misselijk. Het was de vader van zijn vriend en het was een aardige vent. Volgens Dhr. Vonk was hij toen nog te jong om de politieke consequenties te overzien. Toen meester Voortman ondergedoken was kregen we les van een "Ventje" uit Groningen. Hij was schoolmeester, zei hij. Het gekke was dat niemand van onze klas hem geloofde. Dat lag niet aan zijn leeftijd, maar aan het feit dat hij een pofbroek droeg. Een pofbroek was een dracht voor jonge jongens. Als je 14 jaar was kreeg je een pofbroek en als je 18 jaar was kreeg je een lange broek. Een schoolmeester in een pofbroek, dat kon niet. Waarschijnlijk had hij geen geld voor een lange broek, maar hij werd desondanks door de leerlingen niet voor vol aangezien. De C.V.O, is gestart in 1933. Het was een driemansschool, 1 juf en 2 meesters. Het waren dus gecombineerde klassen, klas 1 en 2 bij elkaar, 3 en 4, en 5,6,7 en 8. Ongeveer 40 kinderen per lokaal. Dhr. Vonk heeft maar 1 meisje gekend die de 8e klas heeft gedaan. Eigenlijk was dit meer een boodschappen meisje, ze deed allerlei klusjes voor de school. Het was een vroege leerling, te jong om aan het werk te gaan. Ze heeft het laatste jaar niet veel geleerd. Het was voor die tijd een heel modern gebouw. Het had 3 lokalen en verwarming door kolenkachels. Volgens Dhr. Vonk leefde het gezin Voortman in armoede die verborgen gehouden werd. In feite waren ze thuis armer dan de gewone turfgraver uit de buurt. Meester Voortman moest de stand ophouden, hij moest een net pak hebben. Zijn vrouw kon er ook niet als een voddenbaal bij lopen. Hij was tenslotte "de Meester". Dit volgens stand leven ging wel eens ten koste van het eten wat er op tafel kwam. Hij verlangde van zijn kinderen dat ze de besten in de klas waren. Hij heeft ook wel eens flinke klappen uitgedeeld als de prestaties hem tegenvielen. Zwemles kreeg men in die tijd ook al. Dhr. Vonk dacht niet dat meester Voortman kon zwemmen, maar toch kreeg men zwemles van hem. Dit gebeurde in de Vennootswijk. Daar was een stukje met leemgrond, het water was ook heel helder. Daar werd gezwommen. Meester Voortman stond dan op de wal, met zijn colbert uit, in zijn vestje aanwijzigingen te geven. Maar hij ging er niet in! Spelletjes die men toen deed op het schoolplein waren b.v tollen, hoepelen. De hoepel mocht niet mee in school omdat deze gemaakt was van een oud fietswiel en die waren roestig. Het zou de jasjes van de andere leerlingen kunnen vervuilen. Wat men ook deed was een soort knikkeren. Op het schoolplein was een grote betonnen plaat met in het midden een kuiltje. (Ooit was deze gemaakt om te rolschaatsen, maar men deed dat nooit) Ieder moest dan in het kuiltje twee knikkers leggen. Deze moest je dan met een ijzeren knikker er proberen uit te schieten. Andere spelletjes waren zakdoekje leggen, bokje springen, hinkelen enz. Er werd maar weinig gevochten op het schoolplein. De meesters liepen dan ook tijdens de pauzes op het plein rond om de orde te handhaven. Zonder meer iets kapot maken gebeurde ook niet. Er sneuvelde wel eens iets, maar het gebeurde eigenlijk nooit met opzet. Straffen destijds bestonden uit: In de hoek staan, strafregels schrijven of nablijven. Bij meester Veenstra moest je veel nablijven. Je moest dan soms een half uur met je armen over elkaar blijven zitten. Je mocht je niet verroeren. Als je het echt te bont had gemaakt, dan ging je in het kolenhok. Omdat de groepen zo groot waren moest soms d.m.v. straffen en harde maatregelen de orde gehouden worden. Er mocht toen ook nog echt geslagen worden. Mr. Voortman had een spaansriet (wat zo mooi zwiepte), waar flinke klappen mee werden uitgedeeld.. Je moest dan krom staan en je kreeg een paar flinke zwiepers op je achterste. Dit was zeer pijnlijk. Thuis sprak je hier niet over, je zou het wel verdiend hebben. Als je niet oppaste kreeg je thuis ook nog een pak slaag. Achter de school was de boomgaard van de Fam. Reinders. Daar pakte je wel eens een appel weg. Dit was een reden waarvoor de meester bij je thuis kwam om te praten. Je had je dan op het boevenpad bevonden; je was een dief. Thuis werd er dan gedreigd dat je naar Veenhuizen verbannen zou worden. Daar was een kindergesticht waar je bruinbrood kreeg met groene zeep ertussen. Dit was natuurlijk niet waar, maar het maakte wel een grote indruk op je. Bron: Dhr. Vonk.
|
Sinds 25-03-2001 met betere foto's Sinds 1-11-2001 met nog meer foto's Nu ±260 stuks Nu ook twee nieuwe foto's op http://www.haulerwijk.com/Vooruitgang/oud_haulerwijk.htm |